Educatie
Leer alles over de economie
Wat hebben suiker, papegaaien en speelkaarten met geld te maken? In de 17e en 18e eeuw was Suriname een Nederlandse kolonie, en betaalde men met ‘geld’ in de vorm van suiker, papegaaipenningen en … speelkaarten. Weinig van dit kaartgeld heeft de tand des tijds overleefd. Enkele exemplaren uit de Nationale Numismatische Collectie van DNB zijn in 2024 in bruikleen gegeven aan het Numismatisch Museum van de Centrale Bank van Suriname, in dit persbericht lees je daar meer over. In deze bijdrage duiken we in deze bijzondere vorm van geld.
In de 17e en 18e eeuw was er een chronisch tekort aan muntgeld in Suriname. Het koloniale bestuur, de Sociëteit van Suriname, bouwde geen functionerend geldsysteem op. De noodzaak daarvoor ontbrak, omdat de hoofdmoot van de arbeid in de kolonie werd verricht door slaafgemaakten op plantages – die dus gedwongen en onbetaald werkten. Er was dan wel geld nodig voor transacties en de betaling van mensen in loondienst, maar niet zoveel dat daarvoor een robuust geldsysteem opgezet hoefde te worden. Moest er toch met klinkende munt betaald worden, dan gebruikten men meestal Spaanse munten, uit de vele Spaanse koloniën rondom Suriname.
Toen de vraag naar contant geld eind 17e eeuw steeg, moesten er creatieve oplossingen worden bedacht om het geldtekort op te lossen. Een van die oplossingen was het gebruik van een belangrijk handelsproduct als betaalmiddel: suiker. De autoriteiten erkenden in 1669 suiker zelfs officieel als wettig betaalmiddel: één pond suiker kreeg een waarde van twee stuivers.
Suiker was een opvallend betaalmiddel, maar toch niet uniek. In koloniaal Brazilië en Barbados betaalde men begin 17e eeuw ook al met het zoete goedje. Suiker kon functioneren als geld vanwege de intrinsieke waarde ervan als exportproduct. Een kanttekening hierbij was dat de waarde te afhankelijk was van schommelingen door overproductie of misoogsten om als stabiel betaalmiddel te functioneren. Een vaste prijsverhouding, gegarandeerd door een autoriteit, bleek essentieel om suiker als geld te kunnen gebruiken.
Enkele jaren later begon de Gouverneur van Suriname toch zelfstandig munten te slaan: de zogeheten papegaaipenningen – of ‘papegaaitjes’. Deze koperen munten tonen een zittende papegaai op een tak met één, twee of vier blaadjes, zie de afbeelding hiernaast. Het aantal blaadjes correspondeerde met de waarde van de munt: respectievelijk 1, 2 of 4 pond suiker. Dit visuele systeem maakte de munten ook bruikbaar voor personen die niet konden lezen of rekenen.
© DNB
Collectie DNB, inventarisnummers DNB-33937 (duit); DNB-33936 (2 duit); BM-16579 (vier duit) Duit, Sociëteit van Suriname West-Indische Compagnie, geslagen in Enkhuizen (Nederland), 1679, koper.
© DNB
Collectie DNB, inventarisnummer HNM-08580 Duit, Sociëteit van Suriname West-Indische Compagnie, Enkhuizen (Nederland), 1764, koper.
Betalen met suiker en papagaaipenningen bood tijdelijk uitkomst, maar eind 18e eeuw stak het munttekort in Suriname opnieuw de kop op. Heel even zijn er in Nederland weer munten geslagen voor Suriname, zie de afbeelding hiernaast, maar het is onbekend of deze munten daadwerkelijk naar Suriname zijn getransporteerd. In elk geval verdwenen alle soorten munten in Suriname gauw uit circulatie: ze werden opgepot of verlieten het land via de handel.
De autoriteiten zocht naar een nieuwe oplossing en besloten om geld te maken van speelkaarten. Waarom juist speelkaarten? Het dikke papier waarvan ze gemaakt waren, bleek verrassend geschikt voor het tropische klimaat: het was duurzamer dan gewoon papier en bovendien goedkoop. Hoewel bijzonder, was deze oplossing niet uniek. Ook in Quebeq, een Franse kolonie in Canada, werd tussen 1685 en 1759 geëxperimenteerd met speelkaarten als geld.
Het experiment bleek succesvol. Dit kwam vooral omdat het bestuur de waarde goed reguleerde. De kaarten werden gekoppeld aan – en daardoor gedekt door – wisselbrieven. Als iemand met het kaartgeld in het buitenland iets wilde kopen, kon hij de kaart inwisselen voor zo’n wisselbrief, die in Nederland gebruikt kon worden als echt geld. Zo werd het kaartgeld vanzelf weer uit omloop gehaald en werd voorkomen dat er meer geld circuleerde dan gedekt kon worden, oftewel inflatie. Naast de goede regulering was het kaartgeld ook om een andere reden succesvol. De kleurrijke en gemakkelijk herkenbare kaarten waren ook goed te begrijpen voor analfabete gebruikers van het geld.
Om grote bedragen op te delen in kleinere bedragen werden biljetten opgedeeld in kleinere stukken, bijvoorbeeld in ¾ of ½, zie de afbeelding hiernaast. De grote 10 guldenkaarten stonden bekend als 10 “bigi kaarta”, zie de afbeelding hieronder, en waren evenveel waard als een Nederlandse rijksdaalder of een Spaanse mat. Maar was dit kaartgeld wel veilig? Iedere zeeman met speelkaarten op zak kon ze immers als geld uitgeven. Om dit te voorkomen, beveiligde men de kaarten met een serienummer en twee handtekeningen van het bevoegde gezag.
© DNB
Collectie DNB, inventarisnummer DNB-04278 2 ½ gulden, Gouvernement Suriname 1807, papier, zegel Raad van Suriname.
© DNB
Collectie DNB, inventarisnummer DNB-04290 Tien gulden, Gouvernement Suriname 25 januari 1771, papier, zegel West-Indische Compagnie.
Met de populariteit en het succes lag ook onrust op de loer. Hoe meer papiergeld er werd uitgegeven, hoe meer mensen hun zilvergeld oppotten. Edelmetaal is als materiaal immers waardevaster dan papier. Dus al gauw ontstonden er opnieuw tekorten aan kleingeld. Zoveel zelfs, dat sommige handelaren zelf maar kaartgeld gingen uitgeven. Dit geld was natuurlijk niet gedekt, en dus onveilig. Alsof dit nog niet riskant genoeg was, kon het bestuur van Suriname de verleiding niet weerstaan kaartgeld uit te geven zonder dekking van wisselbrieven, om zo de regeringskas te spekken. Dit leidde begin 19e eeuw tot groeiende inflatie. Hierdoor, en door de namaak door handelaren, was het kaartgeldsysteem niet meer te handhaven. Uiteindelijk is het kaartgeld in de jaren 1820 definitief verboden.
Bij gebrek aan beter functioneerde het kaartgeld redelijk voor dagelijkse betalingen. De veiligheid was niet heel groot, maar het serienummer en de handtekeningen zorgden toch voor waarborgen. Dit historische voorbeeld laat zien hoe tekorten tot creatieve geldvormen kunnen leiden. Het benadrukt dat vertrouwen en controle op echtheid en waardevastheid cruciaal zijn voor geld om effectief te functioneren – zelfs als het geld bestaat uit suiker, papegaaien en speelkaarten.